maandag 11 september 2017

4 tot 7 augustus 1217 - Hebzucht

Na Hairin en Rota hebben de Kruisvaarders de smaak te pakken. Nu moet Cadiz er aan geloven:

Op vrijdagmorgen (4 augustus) verlieten we de rede en wendden de steven naar het schiereiland Cadiz. Nadat we de haven waren binnengevaren, gingen we aan land in een overmoedige stemming die altijd voortkomt uit succes, en we belegerden de gelijknamige stad, die versterkt was met een muur en vele torens. Daar de bewoners naar de andere zijde van het schiereiland waren gevlucht, ontving de verlaten stad haar vijanden als troost in haar eenzaamheid. Haar gebouwen, schitterend zowel wat betreft het bouwmateriaal als de constructie, de wijngaarden en stadstuinen etcetera, namen wij voor ons; zo betraden wij wat anderen tot stand gebracht hadden; tuinen, wijnstokken, vijgenbomen en allerlei vruchtdragende bomen hakten wij om. Ook de moskee, die zó luxueus en kunstig gebouwd was dat niemand het zou geloven als het verteld werd en zó dat niemand het zou kúnnen vertellen, maakten we met de grond gelijk; het prachtige gekleurde hout, waarin bloemen waren uitgesneden, haalden we eraf om het zelf te kunnen gebruiken. We bleven daar tot maandag (7 augustus) en gaven tenslotte verzadigd van buit de overblijfselen van de stad aan de vlammen prijs.

Onze anonieme pelgrim is vrij kritisch over het optreden van zijn landgenoten. De eerder besproken aanval op Hairin was volgens hem niet het resultaat van goddelijke inspiratie, maar van Friese onstuimigheid <KLIK>. Voor een moderne lezer is dit onderscheid onbeduidend, want het resultaat blijft het zelfde. Maar voor een publiek dat heilig gelooft in de goddelijke missie van de Kruistocht, zal de boodschap ontnuchterend geweest zijn: Niet God, maar een schandelijk gebrek aan Friese discipline heeft tot de toevallige overwinning geleid!

Op gelijke wijze is hij kritisch over de inname van Cadiz. Gemakkelijk had onze informant kunnen schrijven dat de Friezen met deze aanval het voorbeeld van hun voorvaderen volgden. In 1189 hadden Friezen de stad ook al geplunderd en 'naar hun beste vermogen' verwoest. Voor 13e-eeuwse lezers zou dit een afdoende rechtvaardiging geweest zijn voor dit nieuwe brandschatten. Maar in plaats daarvan spreekt onze pelgrim van 'overmoed die voortkomt uit succes'; een bloemrijke, maar weinig verhullende manier om te zeggen dat de kruisvaarders zich laten leiden door hebzucht. Deze kritiek klinkt ook door in de rest van het verslag. 

Het beeld van een verlaten stad, die haar vijanden als troost ontvangt in haar eenzaamheid vind ik aangrijpend. De weerloze stad wordt betreden door mannen die enkel op buit belust zijn. Onze informant roemt haar schoonheid nog terwijl de plunderaars al begonnen zijn met de verwoesting. Vruchtbomen worden omgehakt en de schrijver merkt met een verwijzing naar Deutronomium 6:11 gepijnigd op dat hier het levenswerk van anderen verwoest wordt.

Dan komt de schrijver bij de moskee. Hij probeert haar luxe en schoonheid te beschrijven, maar de woorden schieten hem tekort. Bovendien bedenkt hij, terwijl het bouwwerk al vlam vat, dat toch niemand hem zou geloven als hij wél de woorden vond.  Gelukkig weet hij nog een stuk sierlijk bewerkt hout van de vlammen te redden. 

En op onbewaakte ogenblikken fantaseer ik erover hoe hij dit hout mee teruggebracht heeft naar Friesland en hoe hieruit de Hindeloper schilderkunst is ontstaan..


(13e eeuws houtsnijwerk uit Spanje of Noord-Afrika)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten